Scherm­afbeelding Om

Sara Kuhn: een meisje met roodachtig krullend haar

Van Wenen naar Bussum
Het gezin Kuhn kwam in de jaren ’30 vanuit Wenen naar Nederland  en vestigde zich in Hamerstraat 52, Bussum.
Vader Emil Kuhn: 1901-1943
Moeder Martha Kuhn Betzitza: 1904-1943
Dochter Sara Herta Kuhn: 5 april 1929 – Auschwitz, 5 februari 1943
Grootmoeder Cäcilia Kuhn-Deutsch (1870-1943) woonde in Bussum op een ander adres.

“Statenloze Joden”
In de dertiger jaren van de twintigste eeuw en in het eerste oorlogsjaar kwamen er veel joodse vluchtelingen vanuit Duitsland en Oostenrijk naar Bussum en Naarden. Daar was al sinds 1919 een Joodse gemeente. In september 1940 werden de  joodse kinderen uitgesloten van openbaar onderwijs. Ze moesten voortaan naar de speciaal opgerichte Joodse school. Ook Sara moest naar die school. In 1942 werd zij gedwongen met haar familie naar Amsterdam te verhuizen. Ze kwamen te wonen in Asterdorp dat toen het vierde Getto in Amsterdam werd. (De andere drie getto’s waren: de Jodenbuurt, de Transvaalbuurt en de Rivierenbuurt.) In dezelfde periode moesten er ook andere ‘statenloze’ Joodse families vanuit het Gooi naar Asterdorp verhuizen. Bijvoorbeeld de familie van Jozef en Esther Fenichel, twee kinderen die wonend in Asterdorp daar net als Sara leerling van de Joodse school in Asterdorp werden. Zij zullen ook in Bussum bij elkaar op school hebben gezeten.

Het gezin Kuhn
In Bussum raakten de Kuhns bevriend met een Nederlandse familie. Na de Tweede Wereldoorlog heeft iemand van die familie informatie gedeeld over het gezin Kuhn.
“Emil Kuhn was klein en stevig, had een sterke bril en was stokdoof. Hij was thermometer-maker van beroep en kon goed met zijn handen werken. In 1942 maakte hij voor de verjaardag van de zoon van het bevriende gezin een oude fiets zo goed als nieuw. Toen de Kuhns naar Asterdorp verhuisd waren, ging op  een dag het bevriende gezin naar Amsterdam op bezoek. In de buurt van de woning was een wijk helemaal gecamoufleerd met netten en gevlochten wilgentakken. Daar stond waarschijnlijk de vliegtuigfabriek van Fokker. De heer Kuhn was zeer opgewonden over het bezoek en moest gekalmeerd worden. Hij toonde een thermometer die hij had gemaakt. Achter in de woning stond een kleine werktafel waar een schamel lampje boven brandde.
Dochter Sara was een aardig meisje met halflang krullend haar, roodachtig van kleur. Als ze met haar vader praatte ondersteunde ze dit door haar vaders hand te pakken en in de palm daarvan met haar wijsvinger te schrijven. Bij het afscheid kreeg de bevriende familie een koffer met voor die tijd kostbare voorwerpen mee: een wollen vest, zwarte gummi overschoenen, een gummi kruik en wat lepeltjes. De koffer zou bewaard worden voor het moment de oorlog voorbij zou zijn. In mei 1945 kwam het bericht dat de familie Kuhn was weggevoerd en niet terug zou komen.”